De overdaad van de markt in Amboise verhulde de nattigheid uit de hemel. Een enorm parkeerterrein aan de oevers van de Loire had zich gevuld met verse glimmende vis, prachtig vlees, glanzende groente, stapels knoflook, kruiden, worsten, kazen, wijn. Er konden zelfs vele soorten koffie worden geproefd. Het kon niet op. De mensen lieten gewillig hun euro’s los in de handen van de marktkooplui, want lekker en goed eten in Frankrijk is als melkschuim op de cappucino.
In een van de hoeken van het terrein, verstoten door de grote mobiele marktwagens, de gekoelde trucks en luxe busjes, trof ik een mannetje aan. Een sneu mannetje. Hij had wat schragen neergezet en daarop wat planken gelegd om zijn handel aan te bieden. Aardappels. Niet veel, gewoon een paar aardappels. De droogte had hem zwaar te pakken gehad dit jaar, en nu werd hij kletsnat geregend. De planken waren net wat te groot voor de ruimte tussen de enorme wagen van de visboer en het begrenzende muurtje van het terrein, zodat de man genoodzaakt was geweest zijn kraam scheef, weggestopt en afgewend van het gretig kopende publiek neer te zetten. Een klein drama was het: Een jaar hard werken, een verdroogde oogst en geen klant te vinden. Ik voelde me schuldig, want ik hoefde ook geen aardappelen. Ik houd er niet zo van, en dus probeerde ik bij het passeren zijn trouwe, smekende ogen te mijden. Een sneu mannetje. Oh, wat hoopte ik dat hij zelf aardappelen lustte, zodat hij ‘s avonds wat te eten had.