Het was zo’n trendy, kwiek etablissement waar moderne muziek nét te hard stond en het te jonge personeel ook de oudere bezoeker methodisch tutoyeerde. Een gelegenheid waar de mij zo vertrouwde baguette pulled pork had plaatsgemaakt voor de vegaburger met zeewier, en het uitspreken van de woordcombinatie uitsmijter spek de poorten naar de hel ontsloot. ‘Halloo,’ zong het blonde leukerdje, ‘Wil je wat eten?’ ‘Nou,’ probeerde ik dapper, ‘ik heb ontzettende zin in de beefburger. Met spek en mayonaise graag.’ Het meisje reageerde onthutst. ‘Weet je dat zeker? Een vegaburger is veel beter; voor jou en het milieu. Als je elke week één hamburger vervangt voor een vegaburger, dan stoot je in een jaar net zoveel CO2 minder uit dan een autorit naar Berlijn.’ Ze keek me strijdvaardig aan. ‘Dan ga ik liever dit jaar niet naar Berlijn,’ zei ik. ‘En het is áls. ‘Als een ritje naar Berlijn, niet dan; want het is een vergelijking.’ Ik had zin om vervelend te zijn.
Beteuterd vroeg ze of ik ook nog wat wilde drinken. ‘Doe maar thee,’ zei ik. Ik schrok er zelf van. ‘Wat voor thee?’ vroeg ze. ‘Muntthee, sinaasappelthee, groene thee?’ ‘Tja,’ antwoordde ik, ‘gewone thee.’ Wéér die onthutste blik. ‘Alle thee is gewoon. Toch?’ Ik wees naar een glas met muntthee op een buurtafeltje. ‘Dát is geen thee. Dat is heet water met gras.’ Ik zag haar twijfelen, en dus ging ik door. ‘Ik wil gewone thee. Van versgeplukte theeblaadjes.’ En op dat moment zag ik in haar ogen dat ik haar wat nieuws had verteld. Dat lieve blonde meisje dat vegaburgers promootte, maar geen idee had dat thee een plant is.