Een vergelijkbaar schisma dat we momenteel zien bij de Democraten en Republikeinen aan de Overkant, voltrok zich in alle hevigheid al in de jaren 80, toen ik studeerde aan de academie. Gewoon in Friesland. En het was geen wereldleider die als een wolf in schaapskleren, samen met blanke mannen, met leugens, list, bedrog en heel veel geld de kloof groef. Nee, het was een deel van het academische lerarenkorps met bedenkelijke opvattingen over Taal en Cultuur. Mannen die alleen boetseerden met de Friese klei waaruit ze getrokken waren en die geen woord over de lippen kregen dat niet door de Afûk was erkend. Mannen die hun overtuiging opdrongen aan het andere deel van het lerarenkorps en aan ons, studenten. Mannen ook, die een afscheiding van Friesland en Nederland niet op voorhand afwezen. Mannen. Geen vrouwen. En vanwege hun afkomst allemaal blank. Als aan de Overkant.
Ik wil graag geloven dat ik in die periode een aversie heb gekregen tegen berenburg en schaatsen. Maar dat is onzin, ik heb er nooit wat aan gevonden. Daar hebben de Friese mannen niets mee te maken. Wel was ik ontzettend bang dat ze mijn mooie Friesland zouden scheiden van het ook zo mooie Nederland. Ik moest er niet aan denken. Maar die angst ging voorbij. Mijn studie aan de academie is inmiddels vijfendertig jaar geleden. De mannen bedaarden, hun nationalisme bekoelde. Dacht ik.
Vorige week las ik dat Friese schaapherders, vanwege de komst van de wolf, een hek om Friesland wilden zetten. Schaapherders. Wolf. Ja ja.