Ik ging raften. Niet dat het ooit mijn bedoeling was geweest, maar de rust die ik tijdens vakanties zo nodig heb, verlangde, paradoxaal genoeg, dit aanzienlijke offer van mij. Echtgenote, zoon en ik waren in Noorwegen en volgens zoon moest er toch tenminste één woeste stroom worden bedwongen anders dan via een brug eroverheen. Maar daar waar ik de spanning op televisie, met een bak chips en een goeie triple in het glas, geenszins schuw, is elk avontuur met mijzelf in de hoofdrol een volstrekt andere zaak. Geen probleem, zo dacht ik, zoon wil raften, ik niet, en toevertrouwd aan een ervaren kapitein zou ik tijdens zijn tocht een boek kunnen lezen. De eisen die de Noren aan een dergelijk waagstuk stelden, waren echter streng: zoon was te jong; deelname onmogelijk. Diepe teleurstelling die zich uitte in een begrijpelijke opstandigheid tegen de Noorse overheid, dreigde al na drie dagen de rest van onze vakantie te beïnvloeden, tot wij tot ons grote genoegen bij een camping het bordje zagen waarop een familieraft werd aangeboden. Overigens viel het grote genoegen slechts zoon en echtgenote ten deel. Zoon, omdat zijn wens nu uitkwam, en echtgenote omdat ze blij was voor zoon, zoals een moeder dat altijd is. Maar, zo benadrukte ze meteen: ‘Ik ga niet mee.’ En dus was Jan Lul toch de klos.
Na de koffie meldden wij ons bij de op de camping gevestigde organisator van het evenement, en met ons diverse gezinnen en families, allemaal Noors en allemaal tot in de vezels gemotiveerd. De staf bestond uit louter jonge mannen en vrouwen, nog veel enthousiaster dan de deelnemers, die in een snelle rekensom concludeerden dat we die dag met drie rafts op pad gingen. Voor de leek: een raft is een rubberboot zonder motor, maar eentje die, voortgestuwd door de woeste stromen van in dit geval de Driwa, dapper weerstand biedt tegen de vele her en der opduikende puntige rotsen. Ik bekeek de stroming van de rivier en besefte dat het een reis vol uitdagingen zou worden. Te beginnen met het wetsuit. Mijn embonpoint werd door geoefende ogen gekoppeld aan een pak dat, naar mijn stellige overtuiging minstens vijf maten te klein was. Pas nadat ik drie keer om genade had gesmeekt, werd mij duidelijk dat het toch echt de bedoeling was dat ik het ding aan moest zien te krijgen. Ik zal verder niet ingaan op het proces dat volgde, maar wat opviel was dat de woorden die ik ter aanmoediging van mezelf gebruikte, wonderlijk genoeg prima werden begrepen door de Noren in mijn directe omgeving. Het enige verschil was dat zij lachten. Ha ha. Terwijl ik tevergeefs de ademhaling weer op gang probeerde te brengen, zag ik een van de meisjes die behoorde tot de raftstaf, achter het stuur van de bus plaatsnemen. Het was een forse bus met daarachter een nog forsere trailer met de rafts. Met haar blote voetjes op de pedalen reed ze de combinatie feilloos achteruit het bochtige terrein af. Als ik op dat moment al in staat zou zijn iets te zeggen, zou ik niet weten wat, maar mijn vertrouwen in de deskundigheid van de staf nam significant toe.
De tweede uitdaging, op de inscheepplek, bestond uit het bijhouden van mijn raftgenoten die, met raft, een steile rots afliepen met hetzelfde gemak als waarmee ik een scheet laat. De raft ging het water in en direct daarna volgde de uitgebreide instructie. In het Engels gelukkig; de kapitein was Canadees en was alle wereldrivieren wel een keer afgeraft. Mijn vertrouwen kon niet meer stuk en dus stapte ik met een gerust hart in. Vrijwel meteen maakten we vaart, botsten we tegen stenen, kliefden we watermassa’s en ontweken we de gevaarlijkste obstakels door te roeien als de bevelhebber het zei. Er was een rots die geleidelijk uit het water opkwam; wij gleden erop en konden even niet meer verder. Er was een stroomversnelling die ons allemaal door elkaar door de raft husselde, en er was een gemene rots. Onzichtbaar onder het wild stromende wateroppervlak. Er was een klap; de raft schoot omhoog waardoor ik het luchtruim koos en hulpeloos in het ondiepe en zeer sterk stromende ijskoude water van de Driwa terecht kwam. Ik had de instructies goed gehoord en bleef horizontaal drijven; proberen te gaan staan was levensgevaarlijk, zo was ons verteld. De kapitein gaf bevelen die mij weer in de nabijheid van de raft dirigeerden. Twee Noorse mannetjesputters grepen daarna mijn armen, trokken me aan boord en flikkerden me achteloos tussen de voeten van de anderen. Als een zalm in doodsnood, wetende dat hij binnenkort op een bord zal worden gelegd, en onmachtig om op te staan en mijn plaats weer in te nemen. Op dat moment besefte ik dat het beter was dat oude mannen dit soort kunstjes niet meer maakten. Niettemin ging het laatste traject zoals de bedoeling was. In een uur of twee waren we een team geworden en kende de Driwa geen geheimen meer voor ons. Maar de uitdagingen waren nog niet op. De volgende diende zich aan in de vorm van een sprong van een rots van pakweg drie meter hoog. Eenmaal in het water moesten wij ons laten meevoeren door de rivier zonder tussenkomst van een raft. Het kon me allemaal niets meer schelen; ik maakte mijzelf los van de rots, trok mijn knieën tegen mijn embonpoint en begon een fraaie achterwaartse salto. Daarna kwam een iets teleurstellende flickflack. De rest van het zweefmoment benutte ik om in positie te komen voor een ultiem bommetje. Het koude water van de Driwa spatte tot in de hemel; helaas nam de rivier in een moment van vergelding mij mijn zonnebril af, en voerde hem af naar een fjord in het westen van het land. Eigen schuld.
Na een mooie reis van een uurtje of twee, namen wij, zeiknat en stinkend naar rubberen wetsuits, plaats in de oude bus die ons weer naar de camping bracht. Daar wachtte de laatste uitdaging: het uittrekken van het wetsuit. Toen ik ermee begon waren er opvallend veel Noren in mijn directe nabijheid waar te nemen. Ze lachten allemaal. Ha ha. En dus was iedereen blij. De Noren omdat ze mij een wetsuit hadden zien aan- en uittrekken, zoon omdat hij had geraft, moeder omdat ze altijd blij is voor haar zoon, en ik was blij omdat het voorbij was. En omdat we zalm aten.